Frans Brekelmans – gitaar

uit een interview met Frans Brekelmans…..

Breda

De stad waar ik in 1957 ben geboren en waar ik eerst op de muziekschool les kreeg, samen met mijn zusje. Eerst blokfluit, want dat was het goedkoopste instrument, maar voor blaasinstrumenten bleek ik geen aanleg te hebben. Van vriendjes met gitaren leerde ik mijn eerste akkoorden; lekker met lp’s meespelen. Maar een bandje was niks voor mij en een elektrische gitaar is geen solo-instrument. Toen ik Julian Bream op de radio hoorde, die klank, die meerstemmigheid, wilde ik een klassieke Spaanse gitaar. Mijn eerste kocht ik toen ik twaalf was, en op de muziekschool kreeg ik les bij meneer Van Hoek. Daarna privéles bij Christine Pennings, en die heeft mij gestimuleerd om naar het conservatorium te gaan; op mijn zeventiende deed ik toelatingsexamen. In Breda heb ik ook mijn eerste concerten gegeven: als solist in een concert van Vivaldi bij het gitaar/mandoline-orkest Estrellita van Benny Ludeman (later docent mandoline aan het Amsterdams conservatorium), en in de Begijnhofkerk heb ik mijn eindexamenprogramma van het conservatorium voor publiek gespeeld.

Rotterdams Conservatorium

Daar heb ik van 1975 tot 1982 les gehad van Dick Hoogeveen. Ze hadden er een grote gitaarafdeling met wel vijftig of zestig leerlingen, maar daarvan zijn maar weinig podiumgitaristen overgebleven.

Ik heb bij Hoogeveen veel techniek geleerd, door de klassieke methodes van Pujol, Carlevaro, de etudes van Sor, Giuliani en Villa-Lobos. Ook heb ik natuurlijk mijn kennis van de klassieke muziek verbreed; vooral vioolmuziek vond (en vind) ik prachtig, maar viool als bijvak werd mij afgeraden.

Op mijn eindexamen heb ik de Bagatelles van Walton gespeeld die ik van Julian Bream kende, Rossiniana van Giuliani, La Catedral van Barrios en samen met mede-student Chris Erwich uit het strijksextet van Brahms het thema en de variaties. Vlak na het eindexamen heb ik het gitaarconcert van Villa-Lobos gespeeld met het Rotterdams Conservatorium Orkest onder leiding van Otto Ketting.

Toyohiko Satoh

De Japanse luitist, docent aan het Haagse Conservatorium, bij wie ik na het conservatorium vijf jaar privéles had. Toyohiko kende ik van lp’s en radiouitzendingen, en hij leek me de juiste persoon om verder bij te studeren. De oorsprong van de klassieke muziek ligt in de barok, en als je je daarin verdiept begrijp je meer van de structuur van de muziek, de frasering, de opbouw, de articulatie van een stuk, ook uit latere perioden. Bij Toyohiko heb ik veel geleerd over uitvoeringspraktijk en repertoire opgebouwd, zowel barok als romantiek en moderne stukken. Bovendien had ik in mijn laatste conservatoriumjaar een manche theorbe gekocht, een experimentele uitvinding van de Fransman Roger Généraux (†1980), een moderne toepassing van een oud idee: de gitaar uitbreiden met de bourdonsnaren van een barokluit, zodat je de luitsuites van Bach met de originele stemvoering op gitaar kunt spelen. Toyohiko is gestopt als docent aan het conservatorium en woont nu weer in zijn geboorteland Japan. Daar is hij actief met het maken van cd’s, met heel eigen opvattingen over het klankideaal van een opname, en als voorzitter van de LGS (Lute and Early Guitar Society). Zijn gedreven onderzoek naar de authentieke bespeling en besnaring van de luit in dienst van de ‘sprekende’ klank is een voorbeeld voor musici die authenticiteit nastreven.

Mijn instrumenten/Six great guitars

ANTONIO MARIN MONTERO

Mijn twee mooiste concertgitaren zijn door Antonio Marin Montero gebouwd. De eerste kocht ik in 1993 in Amsterdam en daarmee heb ik mijn cd Segoviana gemaakt, de tweede heb ik bij hem besteld en in 2008 opgehaald in Granada.

Marin (1933) is nu op vrij hoge leeftijd en neemt geen bestellingen meer aan, daarom was ik heel vereerd dat hij nog een gitaar voor mij bouwde. Het ophalen van de laatste gitaar was een gebeurtenis voor zowel Marin als mijzelf. Ik vroeg hem een concertgitaar van hoge kwaliteit te bouwen, en dat is absoluut gelukt. De eerste snaren zaten er pas een paar uur op, maar de klank was er meteen: zeer krachtig, evenwichtig, diep en gevoelig. De bespeelbaarheid van de toets is fantastisch, dat heb ik tot nu toe alleen bij een oude Bouchetgitaar zo ervaren. Marin heeft klassieke gitaarbouwers zoals Torres bestudeerd, en als leerling gewerkt bij Bouchet, die de klank van de Spaanse gitaar moderniseerde, minder Spaans en meer Frans maakte zou je haast zeggen, lichter en transparanter van klank, met zeer lange tonen. Ik heb er mijn persoonlijke klank op ontwikkeld, een bepaalde verfijning, elegantie en zangerigheid, maar ook kracht. Een groot gevoelsspectrum.

Ik vind het erg leuk en ook nuttig om met bouwers contact te onderhouden. In Spanje leer je het vak door mee te werken in een werkplaats, in ons land missen we de traditie van de gitaarbouw. Langzamerhand is daar met een aantal professioneel bouwende Nederlanders en Vlamingen verandering in gekomen.

Ik heb nu twee gitaren van Gust den Aantrekker, een bouwer uit Antwerpen. Hij is voornamelijk autodidact, maar leerde ook bij Romanillos en werkt nu als docent bij het ILSA (Internationale Lutherie School Antwerpen). Hij bouwt zeer kleinschalig, maar met veel liefde en passie. Het ene instrument heeft een bovenblad van veertig jaar oud Hazelfichte, waardoor hij het heel dun kon maken. De klank is bijzonder puur en eerlijk, met daarnaast een nostalgische kwaliteit die aan de oude vooroorlogse gitaren doet denken. Zijn mooiste gitaar tot nu toe. De andere gitaar die ik van hem heb vertegenwoordigt het concept van de moderne concertgitaar, de kast van zeer zwaar Rio Negra palissander ­– het meest gewilde Rio-palissander bij bouwers – en het bovenblad Fichte, staan voor een grote klank. De klank is naar mijn mening nog niet volledig ontwikkeld, dat duurt bij dit instrument wat langer dan gebruikelijk.

Ik heb nu twee gitaren van Gust den Aantrekker, een bouwer uit Antwerpen. Hij is voornamelijk autodidact, maar leerde ook bij Romanillos en werkt nu als docent bij het ILSA (Internationale Lutherie School Antwerpen). Hij bouwt zeer kleinschalig, maar met veel liefde en passie. Het ene instrument heeft een bovenblad van veertig jaar oud Hazelfichte, waardoor hij het heel dun kon maken. De klank is bijzonder puur en eerlijk, met daarnaast een nostalgische kwaliteit die aan de oude vooroorlogse gitaren doet denken. Zijn mooiste gitaar tot nu toe. De andere gitaar die ik van hem heb vertegenwoordigt het concept van de moderne concertgitaar, de kast van zeer zwaar Rio Negra palissander ­– het meest gewilde Rio-palissander bij bouwers – en het bovenblad Fichte, staan voor een grote klank. De klank is naar mijn mening nog niet volledig ontwikkeld, dat duurt bij dit instrument wat langer dan gebruikelijk.

En dan heb ik ook nog een gitaar uit 1988 van de Nederlander Jan Verweij. Jan heeft als specialisme de hoorbaarheid van een akoestische gitaar in een concertzaal, onder andere bouwde hij een hoogwaardig versterkingssysteem voor klassieke gitaren. De klank van zijn gitaar is open en niet gekleurd bij eerste bespeling, maar laat zich snel plooien naar de toon van de gitarist, in een goede akoestiek reikt de dragende klank met gemak zeer ver.

Mijn oudste instrument is een romantische gitaar uit circa 1846. Die kwam ik in 2006 in Parijs tegen. Ik was er niet naar op zoek, maar kon er geen weerstand aan bieden. Hij is heel mooi gemaakt door de Franse vioolbouwer Auguste Sébastien Bernardel (1802-1870), met inlegwerk van buxushout in het Rio-palissander van achterblad èn zijkant. Je zou denken, een speciale bestelling, een echte damesgitaar. Maar de klank is ook heel bijzonder: de gevoeligheid en zangerigheid zijn zo direct en gerijpt door de tijd, in een goede akoestiek zoals de salons in oude patriciërshuizen klinkt hij met gemak even vol als een modern instrument.

Als ik mijn gitaren met elkaar vergelijk hebben ze gemeen dat ze mijn klankideaal (‘le son perdu’) kunnen ondersteunen.