Leo Balai – schrijver en historicus

Leo Balai is werkzaam als zelfstandig onderzoeker en adviseur. Hij promoveerde in 2011 op het proefschrift Het Slavenschip Leusden. Slavenschepen en de West-Indische Compagnie, 1720-1738. Hij is ook gedurende elf jaar als gemeenteraadslid actief betrokken geweest bij het Amsterdamse politieke bestuur.

Een week na de festiviteiten rond Keti Koti op 1 juli 2013, is schrijver en historicus Leo Balai op 7 juli te gast in de Geelvinck Salon om te vertellen over zijn laatste twee boeken: ‘Geschiedenis van de Amsterdamse Slavenhandel’ (net uit en sluit mooi aan op onze tentoonstelling ‘Swart op de Gracht’) en ‘Het Slavenschip Leusden’. De ondergang van de ‘Leusden’ is een van de gruwelijkste gebeurtenissen uit de geschiedenis van de slavenhandel. 

 

Geschiedenis van de Amsterdamse Slavenhandel

Dit rijk geïllustreerde boek, uitgekomen bij de Walburg Pers,  maakt duidelijk hoe een stad, die enerzijds als tolerant en vrijheidslievend bekend staat, gedurende meer dan een eeuw een belangrijke rol speelde in de trans-Atlantische slavenhandel.

In de geschiedschrijving van Amsterdam is tot nu toe weinig geschreven over de periode waarin de stad en haar bestuurders zich intensief met slavernij en slavenhandel hebben beziggehouden. Vanaf de oprichting van de West-Indische Compagnie in 1621 en de Sociëteit van Suriname in 1683 waren Amsterdamse bestuurders echter nauw betrokken bij de transatlantische slavenhandel. Zij waren weliswaar bestuurders op afstand maar profiteerden toch op verschillende manieren van deze handel in mensen. Ze werden ook nauwkeurig op de hoogte gehouden van het vervoer van de gevangen genomen Afrikanen naar de plantages in Amerika. Zij wisten welke mensonterende omstandigheden er in de koloniën heerste en de meedogenloze manier waarop de slaven werden onderdrukt en mishandeld. Aangetoond wordt dat er, anders dan vaak wordt verondersteld, al in de zeventiende eeuw zowel vrije zwarten uit West-Afrika alsook slaven uit die gebieden in Amsterdam verbleven. Ook wordt ingegaan op het feit, dat de slavernij van West-Afrikanen in Europa, vanaf de eerste helft van de vijftiende eeuw in Portugal begon. Een belangrijk gegeven in de transatlantische slavenhandel was ook, dat de slaven altijd zwarte mensen uit West-Afrika waren. Men probeerde vaak door middel van Bijbelse en andere argumenten de slavernij van zwarte mensen te rechtvaardigen.

 

Het Slavenschip ‘Leusden’ 

Op 1 januari 1738 verging voor de monding van de Marowijnerivier in Suriname het slavenschip Leusden van de West-Indische Compagnie (WIC). Van de 716 in Afrika ingescheepte gevangenen overleefden er slechts 16 de ramp. Hoewel het ongetwijfeld de grootste tragedie is uit de Nederlandse scheepvaarthistorie, is deze ramp vrijwel onbekend.

De Leusden was een van de laatste WIC-schepen die slaven vervoerden en bovendien het enige dat exclusief voor dit doel werd ingezet. Per reis transporteerde het schip gemiddeld 660 slaven – geketend en dicht op elkaar liggend – naar het Caribisch gebied. Eenmaal op zee waren slavenschepen varende gevangenissen, waar een wreed regime heerste. Met name doordat ziekten vrij spel hadden in de ongezonde atmosfeer van de scheepsruimen, overleefden veel slaven de overtocht niet. Van haar eerste reis in 1720 tot aan haar ondergang in 1738 voerde de Leusden in totaal 10 slaventochten uit, waarbij slechts 73% van de slaven levend de overzijde bereikte.

Er is tot nog toe bijzonder weinig onderzoek gedaan naar de specifieke schepen die de trans-Atlantische slavenhandel mogelijk maakten. Wellicht heeft de morele verontwaardiging – dan wel schaamte – over het fenomeen slavernij objectief onderzoek altijd in de weg gestaan. Schrijver Leo Balai ontdekte echter diverse tot nog toe onbekende bronnen, waarin over het feitelijke reilen en zeilen aan boord van slavenschepen wordt verhaald.